Niet in het gevang

Het nieuws was oud, als de mensheid zelf.
Een beheerder van Algemene Middelen had weer geld in eigen zak gestoken. Een president kon zijn paal niet in zijn broek houden. En zo maar door. Zulk nieuws glijdt af, of het maakt moedeloos.
Maar soms staat er iets in de krant dat me bij blijft. Zoals het bericht over het wandelvrouwtje. Want ik loop zelf graag door het bos, het liefst alleen. En laatst, toen ik mijn spiegelbeeld feliciteerde met mijn zestigste verjaardag, en zag dat het kreukherstellende nu echt wel minder werd, ja, dat het tot de avond zou duren voordat ik er- bij kaarslicht- weer 'n beetje leuk uit zou zien, toen zei ik tegen mezelf: jij zal geen last meer hebben van vieze mannen.
Het wandelvrouwtje was zeventig. Ze werd verkracht en vermoord.
Afgelopen zaterdag las ik in de krant een artikel over Lucia de B.
Wanneer zij in het verpleeghuis werkte gingen er meer mensen dood dan gewoonlijk. Het schijnt dat ze ook een beetje eigenaardig is. Nu zit ze vast.
Door deze Lucia moest ik denken aan een vrouw die ik lang geleden heb gekend- nou ja, gekend- zij wandelde door onze dagen, als 't mooi weer was en als wij allemaal op straat speelden. Ze bleef nooit lang.
Wij noemden haar Kaatje Blotekont.
Die naam had zij gekregen omdat zij een lange rok aan had, een blauwe, altijd dezelfde, en daaronder niets. Helemaal niets. Een grote jongen had het gezien, of hij wist het weer van een andere, nog grotere jongen die goed gekeken had toen zij voorover boog om haar mes in de grond te steken, en de wind haar rok optilde.
Als grote jongens iets vertellen, dan is het waar.
En een meisje, een mevrouw al bijna, hield vol dat Kaatje Blotekont het boze oog had- als ze diep in je ogen keek dan ging je dood.
Maar niet iedereen geloofde daarin.
Zij kwam te voet naar onze buurt, met een rieten mand, en een dolkachtig mes.
‘Onze buurt' was toen nog een vastomlijnd gebied, waar niet iedereen zomaar doorheen mocht lopen. Vreemde kinderen werden er soms uitgetimmerd, en wat de grote mensen betreft: leveranciers en loodgieters waren welkom, en alle anderen, mits goed gekleed. De buurt bestond uit ruime straten, met vrijstaande villa's en het soort huizen dat men ‘twee-onder-een-kap' noemt. Daartussen waren landjes, vol onkruid en verloren handgranaten – volgens de grote jongens- en bloedzuigers die later naaktslakken zouden heten; langzaam dodende oorwurmen, giftige spinnen en vuurplaatsen uit de oudheid. Er groeiden ook paardebloemen.
Die paardebloemen werden door Kaatje verzameld, met wortel en al. Wij keken toe, op een veilige afstand, en schreeuwden. Op een dag van veel geschreeuw zei mijn vader, toen we 's avonds aan tafel zaten, dat we die vrouw met rust moesten laten. Maar wat mijn vader zei was niet belangrijk.
En de volgende keer schreeuwde ik misschien nog wel harder dan de anderen, want mijn positie in de buurt was zwak: onze tuin stond stond vol brandnetels en de ramen van onze villa werden nooit gelapt.
Bij Lucia en Kaatje waren mijn gedachten nog, toen ik de krant opvouwde. Ik zag dat de lucht was opgeklaard . Ik zocht een goed scherp mes uit, een ruime tas, en was al bijna op weg toen ik eraan dacht dat ik die ochtend twee verschillende sokken had aangetrokken- de andere sok was onvindbaar. Als ik rechtop stond zag je het niet, maar als ik door de knieen ging.... nee, daar moest iets aan gebeuren, dus het duurde nog even voordat ik goed en wel op weg was, maar toen had ik ze ook gauw gevonden: de weidekringzwammen. Het waren er veel, en ze groeiden en grote, magische cirkels. Voor dat groeien in cirkels bestaat een simpele verklaring, maar daar moeten we de dag niet mee bederven- het was magisch, daar in dat weiland. Wandelaars en fietsers kwamen langs, en kinderen met vishengels. Niemand schreeuwde. Niemand vroeg wat ik daar deed, of nam de moeite me te waarschuwen voor een wisse dood.
Wij zijn nu drie dagen later. Wij, schrijf ik, want wij zijn er allemaal nog. Er hebben zich geen vreemde sterfgevallen voorgedaan. Hoewel bij de weidekringzwam, in mijn nederlandse paddestoelenboek, een doodskop staat, net als bij de knolamaniet. In mijn franse paddestoelenboek heeft het plaatje van de witte of gele knolamaniet een vette rouwrand, en wordt de weidekringzwam aangeprezen als excellent comestible.
Ook daar is een verklaring voor, maar die is wat minder eenvoudig.
Ze waren lekker, erg lekker.
En als er zich wel een sterfgeval had voorgedaan, hier vlakbij, of zoiets als een griezelige buikpijn, waar zou ik dan nu zijn, in deze nieuwe middeleeuwen?