In gedachten

Onder in het postkantoor konden wij niet zien of horen hoe het weer zich ontwikkelde. De radio sprak van regen. Een collega, die al vroeg de wijk was ingegaan, kwam druipend binnen, en declameerde:
"Er valt plaatselijk een bui
Vooral op 't Singel en het Spui."
Toen ik buiten kwam stroomde het water langs de gevels, droop van de bomen, en drong al gauw door het regenpak, met kille vingertoppen.
Hier waren warme gedachten nodig.
Dus dacht ik aan de meisjes die ik afgelopen zomer had gezien, in Zandvoort. Ze stonden met hun voetjes in het water. Hun heldere stemmetjes klonken boven de branding uit. "Niet bang zijn. Intrekken, spreid, sluit. Goedzo, goedzo." De zwemles werd gegeven aan een pop. Een Barbie, gekleed in een bruidsjurk van veel doorschijnende lagen tule. Om haar wespetaille had ze een strik, op haar hoofd een diadeempje met een langer sluier, aan haar dunne beentjes zaten muiltjes met naaldhakken. "Intrekken, spreid, sluit! Probeer maar!"
De meisjes waren naakt en mollig.
"Je kan het best!" en daar ging de Barbie, met een boog, haar sluier als een wimpel achter zich aan, de branding in.
Zulke meisjes zouden nooit groot moeten worden en aan zo'n dag zou nooit een eind moeten komen; en als het de postbazen ernst was, met het terugdringen van ons ziekteverzuim, dan zouden zij goede regenpakken uit moeten delen.
In de dakgoten stond een kleine branding die bij iedere windvlaag over de rand ging. Ik keek omhoog, om tussen de waterflarden door een deur te bereiken, en zag toen voor het eerst dat er een bord op die deur geschroefd zat.
"Nederlandse Vereniging voor Ontgoochelden", stond daar, in mooie, eenvoudige letters.
Achter mij was een autootje gestopt.
Een man stapte uit. Hij droeg een grote doos van het soort waar gebak in zit, en daarop lag een sleutelbos.
Omdat hij de doos met twee handen moest vasthouden bood ik aan de deur voor hem te openen, wat hij dankbaar aanvaardde. Terwijl ik de sleutel in het slot stak stelde ik hem op de hoogte van het feit dat ik zojuist enige belastingbrieven in zijn bus had gestopt.
"Met mijn innige deelneming".
"Geeft niet", antwoordde hij. "Post is haast nooit meer leuk. Daar ben ik aan gewend", en stapte binnen. Een passend antwoord, dacht ik, voor een Ontgoochelde, en wilde verder gaan. Maar hij had zich omgedraaid in het gat van de deur en vroeg of ik een gebakje wilde. Met koffie erbij.
Zo kwam het dat ik even later in de woonkeuken, boven een laag uitgespreide kranten, op koffie zat te wachten. "Tis een geluk dat je hier een zeiltje hebt, en geen parket", moest ik vaststellen, "want de vloer wordt evengoed nat. Ondanks de kranten. Ik wist niet dat ik zoveel water bij me droeg"
"Het is een ongeluk dat ik geen parket heb", zei hij. "Als ik hier mocht blijven wonen, dat had ik er parket ingelegd. Een drijfnat persoon had dan maar in de douche moeten plaatsnemen. Ze gaan dit pand renoveren. En daarna is het niet meer te betalen."
De koffie was klaar. De doos gebak ging open. Nu merkte ik dat ik al veel eerder iets had moeten eten. Maar natgeregend brood is niet lekker, en daarom had ik het nemen van een paar happen uitgesteld tot het pisportiek in de Dwarsstraat, bij gebrek aan beter onderkomen.
"k Was helemaal in de stemming om me aan te melden", zei ik, tussen twee happen door. "Als Ontchoochelde. Maar ik begin nu weer in een andere stemming te komen. Mmm. Voortreffelijke moorkop!"
"Ja, smaakt het? Mijn vriendin is jarig. Ze zal zo wel komen. Even haar moeder van 't station halen. Die Vereniging", ging hij verder, "daar weet ik niks van. Er was een plank uit mijn voordeur gevallen en toen heb ik deze deur uit een puinbak getrokken, met dit bord er op. Ik vond het wel aardig. Maar er heeft al een man aangebeld die zich huilend in mijn armen stortte. Het kostte nog moeite om van hem af te komen.
Misschien moet ik dat bord maar weghalen. Maar het zit met hele rare schroeven, daar heb ik niet het juiste bitje voor".
Toen kregen we het over de standarisering van de koppen, schroefkoppen, douchekoppen, hondekoppen-
"Ken je dat beest van de overkant?"
"Die met zijn oren over de grond sleept?"
"Ja, die. Daar moet toch iets gebeuren! Dat kan zo niet langer."
"Absoluut. Maar de koppen van mensen, die moeten hun eigenaardigheden maar behouden. Vind ik. Vooral die van politici. Mensen slepen ook niet met hun oren over de grond."
Een goed onderwerp om nog uren over door te gaan, de standarisering. Maar mijn koffie was op. En je moet niet te lang blijven zitten in natte kleren, dan word je koud. Ik bedankte nog eens, en ging de regen in.
Natte kleren. Daardoor dacht ik weer aan de Barbie: hoe zij, aangemoedigd door de meisjes, het ruime sop koos. De wind was oost, het tij ging af. Haar petticoat stond bol, als een ballonfok. Ze moest nu, voor een stevige zuidwester, op weg zijn naar het Skagerrak- deze bruid, die de wereldzeeen afzwom op zoek naar een bruidegom.

In de maanden daarna bleef alles hetzelfde, behalve de regen, die nooit meer zo hevig zou zijn als op die dag. Maar op een ochtend, vroeg in de lente, vond ik een verhuisbericht in mijn kast. Het betrof de vriendin. Zij vertrok naar de rand van de stad. Hij bleef.
Vanaf die dag kwam er post naar zijn adres voor de Stichting Hartzeer.

.
Terwijl ik sorteerde en bundelde zag ik in gedachten een vrouw, die op de trap voor zijn deur ging zitten. Ze moest uitrusten. Ze was al uren op zoek naar het Scheepvaartmuseum, en iedereen had haar de verkeerde kant op gestuurd. Waarom moest zij zo nodig naar het Scheepvaartmuseum? Ik wist het al: een van haar voorouders, Klaas Kannebier zal ik hem noemen, was in Amsterdam geboren, en was na veel omzwervingen- een heel verhaal, die omzwervingen, waar we niet aan toekomen- aangespoeld op de kust van Tasmanie. En in de hoop iets meer te begrijpen van de vreemde uitspraken van Grandpa Kannebier- haar overgrootvader, bij wie ze als kind nog op schoot had gezeten- moest zij zich nu verdiepen in de historie van deze verre stad, en van zijn zeelieden en avonturiers in het bijzonder.
Haar vliegtuig zou de volgende dag vertrekken.
Toen hij, halverwege de middag, thuiskwam, zat zij daar dus, maar ze stond op, en vertelde dat ze verdwaald was. Hij zag dat deze zaak geen uitstel duldde. Hij bood aan om haar naar het museum te brengen- achterop de fiets, want zijn ex had het autootje meegenomen. "De snelste manier. De enige snelle manier", drong hij aan.
Aan fietsen had zij slechts een vage, en niet erg vrolijke herinnering. Ze huiverde dan ook toen ze op de bagedrager plaats nam. En wat zij vreesde werd waar: de tocht ging door het oog van de naald- een plotseling ravijn, tussen een stadsbus en zo'n ellendig veegwagentje.
Bij het museum aangekomen voelde hij zich trots, en tevreden. Een politiewagen met zwaailicht had 't niet sneller kunnen rijden!
Maar zij was in tranen.
Die avond werd hij genezen van zijn hartzeer.
De volgende dag miste zij haar vliegtuig.
Maar jammer, ze had nog een oude moeder, of een zuster die aan een ongeneselijke kwaal leed, ze moest naar huis.
Vanaf die tijd zouden er brieven komen, wel drie of vier per week, vol postzegels met bijzondere bloemen erop, of in de werkelijkheid verdwaalde fabeldieren, die ik zou mogen sorteren en bezorgen -ja, zo moest het gaan. Maar zo ging het niet. Terwijl ik me afvroeg of ik het familielid zou laten doodgaan, zodat zij terug kon komen, nee, ik liet hem beginnen met het bouwen van een boot, waarmee hij de wereldzeeen zou bevaren op weg naar zijn bruid, werd ons kantoor getroffen door een reorganisatie, en werden wij allen overgeplaatst naar andere wijken. Waar vroeger het werk vanzelf ging, en er tijd was voor mijmeringen, werd nu rondgestommeld in een mist van onwetendheid. Alleen maar vreemde huizen met Voors en Achters en Bovens en Sousterrains en Tegenovers, en denk erom, de post van Jansen mag niet in het kantoor beneden! Welke Jansen? Welk kantoor? Heb ik een Jansen die boven een kantoor woont? Waar is die kantoorzegger?
-Die zit in het rookhok. Hij huilt.
Na 'n week of twee heb ik aan de knul, die mijn wijk heeft overgenomen, gevraagd hoe het met de Stichting Hartzeer was. Hij keek me glazig aan en botste tegen een rolcontainer.
Later, toen de mist een beetje was opgetrokken, heb ik die vraag nog eens herhaald. Hij wist van niks. Zulke dingen, daar let hij niet op.
Een goede postbode. Zal nooit een ongefrankeerde brief laten passeren, en let niet op hartzeer.


Laatst fietste ik weer eens door mijn vroegere wijk.
Het huis van de Ontgoocheling stond leeg. De oude voordeur was weg, en vervangen door een kraakbestendige stalen plaat. In het gat van een raam stond een bouwvakkersradio, die brulde "ik hou van jou ik blijf je trouw"- in het engels. Daarbij het geluid van luchthamers. Er was geen ruimte meer voor hartzeer en ontgoocheling.

De Barbie is nu, denk ik, wel aan land gekomen. Daar wordt zij opgeveegd door een machine die de stranden schoonmaakt. Met al het andere plestik- jerrycans, kratten en eindjes touw zal zij opgaan, als het meezit, in een bank of een bermpaaltje. En anders het vuur.

En als meneer Jansen, die boven een kantoor woont, zijn post in zijn eigen bus wil hebben dan moet hij voor een gestandariseerd huisnummer zorgen. Alle post voor het kantoor moet de letter A bij het nummer krijgen, en hij de letter B. Of andersom, dat maakt mij niet uit. Als 't maar konsekwent is. Want de machine doet nu het kleine sorteerwerk, en die machine kent meneer Jansen niet. Eigenaardigheden, daar hebben wij geen tijd meer voor.

De directie, dat wel, heeft goede regenpakken uitgedeeld.