In de horeca

Van een afstand was het een leuke vrouw, goed gekleed, met een voorkeur voor groen. Haar zoon, die nu een jaar of twaalf moest zijn, droeg zijn muts over zijn ogen, en liep rond als een slaapwandelaar. Niet ongewoon, op zijn leeftijd. Pas toen ik haar gisteren in de zaak had zag ik dat ze bij die mensen hoorde op wie de zwaartekracht meer vat heeft dan de weegschaal aanwijst- haar bewegingen waren traag en zwaar, en haar oogleden sloeg ze op als de rolluiken van de Hema.
Zij kwamen binnen in het stille uur, na de middagpauze.
De jongen viel neer op het bankje dat naast de deur staat, en strekte zijn benen uit. Hij droeg enorme, witte schoenen. De moeder, die al op weg was naar een tafeltje bij het raam, zei: "Oo!", en ging naast hem zitten.
"Doet u voor mij maar een cappucino. En voor mijn zoon een doctor Peppins- dat wou je toch, he?"
Ik legde mijn theedoek neer en ging naar ze toe.
"Doctor Peppins, vroeg u?"
"Doctor Peppins Energy Drink", zei het jong. Ik kreeg de indruk dat hij me aankeek door de wol van zijn muts heen.
"Dat hebben we helaas niet. Nog nooit van gehoord zelfs".
Hij liet zijn hoofd weer hangen. Maar de moeder veerde op en riep:
"Nee toch! Maar ik heb het hem beloofd!"
Er viel een stilte. "We hebben alles wat op de kaart staat. Neem rustig de tijd".
Ze kwamen er niet uit. Ze legde haar hand op die van het kind, in een troostend gebaar, en prees van alles aan. Ik bracht een capuccino, bleef nog even staan, en zei: "Niks drinken mag ook, hoor. Als het heel druk wordt in de zaak moet u hem dan wel op schoot nemen.
Net als in het openbaar vervoer. Grapje," voegde ik er haastig aan toe, want ik zag dat het heel verkeerd viel.
Er kwam een klant binnen. Hij stapte, met veel omhaal, over de benen van het jong en kwam aan de bar staan. Hij had de lucht van verbrande rubber om zich heen.
Ik kende hem wel. Het was een zoon uit een oud geslacht van reizigers en kermisvolk. Sinds het koper hoog stond loonde het, voor zo'n joch, om de snoeren af te snijden van alle apparaten die bij de vuilnisbak stonden, en de mantel er af te stoken. Maar de tijden waren evengoed niet makkelijk: er kwam steeds meer reinigingspolitie op straat.
Hij bestelde een ijsje, het goedkoopste ijsje, en gaf een handvol kleingeld.
"Een twintig," zei ik. "Nog een dubbeltje."
"Dit ijsje", zei hij, en draaide het in de rondte, "is oud!"
Ik keek naar de uiterste verkoopdatum.
"Nog vijf dagen man!"
"Dat is oud. Voor een ijsje!" Hij lachte, met een mooi gaaf gebit.
"Okee", zei ik, zo streng mogelijk. "Voor deze keer." Je moet ze kort houden, die jongens, al zijn ze nog zo charmant.
De andere jongen was rechtop gaan zitten. Hij stootte zijn moeder aan. Ze raakten in gesprek, hun hoofden dicht bij elkaar. Ze knikte, keek op, en vroeg: "Heeft u voor mijn zoon ook zo'n ijsje?"
"Natuurlijk!"
Toen begon de ergernis, die al een tijdje ongemerkt sluimerde bij mij, pas goed. Het jong at zijn ijsje maar half op en liet de rest om zich heen lekken. De moeder nam een schone zakdoek, likte eraan en poetste zijn wangen schoon. En dat poetsen, dat ging maar door! Zij vergreep zich- niet op de gewelddadige manier waarop soms een vader zich aan zijn dochter vergrijpt. Moeders doen het met zachtheid. En in het openbaar, desnoods.
"Zo! Was dat lekker?" vroeg ze.
Het kind gaf geen antwoord.
Bij het afrekenen telde ze de muntjes uit, nauwkeurig, tot een dubbeltje onder het bedrag.
"Nog een dubbeltje," zei ik zoet, want zo moet het in de horeca.
"Het kost toch een tien? Zo'n ijsje?"
"Nee, een twintig."
"En die andere jongen dan?"
"Die krijgt korting. Hij werkt voor me."
Ze keek om zich heen. Lag er niet een beetje werk, een plantje dat water moest hebben, een asbak die geleegd moest worden. "Mijn zoon kan heel goed werken, he, baasje?"
"Die andere jongen vet mijn lieren in. En meer lieren dan hij kan invetten heb ik niet."
Het was niet waar. Maar het zou heel goed waar kunnen zijn, of worden. De lieren waren toe aan een smeerbeurt, en ik had zelf niet veel tijd.
"Lieren? Wat zijn dat?"
"Tandwieldingen. Als de versnellingsbak van een auto. Maar dan groter. Zulke tandwielen." Ik gaf het formaat aan met mijn handen.
Ze viel stil, van verbazing. Want die dag was zo mooi begonnen dat ik besloten had een zijden bloesje en een kokerrokje aan te trekken. Ik had extra zorg aan mijn haar besteed. Misschien had ze me daarom niet herkend, hoewel onze wegen zich op straat vaak gekruist hadden. En bij zo'n uiterlijk verwacht je geen tandwielen, groter dan goudse kazen.
"Is zulk werk niet gevaarlijk?" vroeg ze tenslotte.
"Jawel", zei ik achteloos. Kil. Bijna sadistisch. "Ik ken best veel mensen die weinig vingers hebben. Tussen de tandwielen gestoken. Vandaar de personeelskorting."
De vrouw had iets in me losgemaakt dat beter vast kon blijven zitten. Zo moet het niet in de horeca. Maar ik kreeg dat dubbeltje.
Ik was tevreden over mezelf, toen ze de zaak uitgingen.
Ik keek ze na.
De moeder had een arm om haar kind geslagen. Ze trok het naar zich toe. Het kind liet zich voortslepen.
Toen kreeg ik pas medelijden.