Aan het fornuis.

Bezig met het bakken van paprika's- een vrucht waar ik jarenlang achteloos aan voorbij ging. Hoe lang? Misschien wel dertig jaar, en misschien wel omdat ze, in die jaren, steeds meer verschillende kleuren kregen en steeds minder smaak. Maar op deze ochtend lagen ze zo mooi in de aanbieding- gewone, groene eko's- dat ik ze moest kopen.
Al bakkend- er komt een goede geur vanaf- denk ik aan dertig jaar geleden. Wat deed ik toen? Voor belangrijks? Ik liet me steriliseren. In Leiden. Onder plaatselijke verdoving. Dat was iets nieuws, net als gele paprika's. Ik was op van de zenuwen, toen ik daar aankwam, bij dat centrum voor geboorteregeling, maar mijn zenuwen waren niets vergeleken bij die van de vrouwen die in volle touringcars uit Zuid-Europa werden aangevoerd. Ongewenst zwanger, en voor het thuisfront uit op klompen en molentjes.
Het waren aardige mensen, daar in Leiden, ze deden hun best om iedere klant op haar gemak te stellen.
Het waren ook hele gezellige mannen die het werk uitvoerden. Het gesprek ging over zeilen op de oceaan terwijl ze met een soldeerbout en een periscoopje een weg door mijn buik zochten. Ik mocht meekijken- allemaal verse worst.
"Bah", zei ik, "doe maar dicht."
Ik spreek zulke mannen liever vertikaal, met kleren aan. Maar dan doen ze waarschijnlijk niet zo hun best om een aardig gesprek te voeren.
De volgende dag stond ik, depressief en dodelijk vermoeid, aan het fornuis. Zo'n verdoving doet dat met me: het is kopen op de pof en langzaam afbetalen. Alle huisgenoten- twee mannen en een knul- gedroegen zich onmogelijk. En sterkten mijn besluit. Ik heb nooit verlangd naar een hersteloperatie.
Intussen dacht ik aan de wijze raad die de vroedvrouw mij lang daarvoor gegeven had. Ze deed het niet bij de geboorte van mijn oudste zoon, want toen had ik geen man, het kwam pas bij de tweede.
Ze zei: "Je mag alles doen. Opstaan, rondlopen, brood smeren, maar een ding moet je niet doen: je aankleden. Want als je je gewone kleren aanhebt denken ze dat alles weer normaal is. En dat je dus alles kan. Blijf een week in die ochtendjas lopen!"
Ik luisterde niet. Toen er even niemand in huis was trok ik mijn strakste broek aan- het ging! En daarna ook maar een leuk jasje. Ik stond nog voor de spiegel toen ik buiten stemmen hoorde. Gestommel op de trap. Er kwam een stroom bezoek binnen, gevolgd door de trotse vader. Hij vroeg of ze iets wilden drinken. Ja, dat wilden ze. Iedereen ging zitten, en iedereen had alle tijd, want het was tweede Kerstdag, en men had dorst, of nadorst.
Toen bleek de suiker op te zijn. Mijn oudste zoon had de avond daarvoor, in de drukte rond het kraambed, zijn kans gegrepen. Mijn man- een jongste zoon- was van mening dat ik bij de overburen wel een kopje suiker kon gaan lenen. Ik dacht aan de woorden van de vroedvrouw; en was ferm genoeg om te antwoorden dat ik niet wegkon want ik moest op de melk letten en cacao roeren en koffie opschenken.
Intussen dacht ik aan mijn moeder- een oudste dochter, net als ik, en dus gewend om te zorgen- ik zag het weer voor me, en rook, hoe zij een kip aanbraadde, met een emmer naast zich om in te kotsen, en hoe mijn vader- een jongste zoon- die destijds niet veel uitvoerde, met smaak die hele kip opat- van kinderen maken krijg je honger.
Mijn visite ging de deur uit en mijn man ging mee, om een krant naar de buren te brengen- een boodschap die de rest van de middag in beslag zou nemen. Er lag as op het kleed. De keuken stond vol afwas, de baby begon te huilen, en ik besefte dat ik meer jongste zonen had dan ik aankon.
Die paprika's. Even proeven. Ja, ze smaken als lang geleden, toen ze nog nieuw waren in dit land, en wij ze overal doorheengooiden, en recepten uitwisselden, hoe heette die vrouw ook alweer die het over paaprika's had, ze was er gek op, op dat woord, paaprika's, en dat stoorde me. Misschien kwam het niet door haar malle uitspraak, mijn ergernis, maar door het gehalte van haar gekwek.
Dertig jaar geleden- wat deed ik nog meer? Ik vocht met mijn oudste zoon. Hij leek vastbesloten om mij het huis uit te pesten, en alle woorden waren al gezegd. Dus het werd lijfelijk.
Op een dag liepen we over de Nieuwendijk en maakten ruzie. Het greep me zo aan dat ik stilstond, me naar hem toekeerde, met fiets en al want ik had een fiets aan de hand, en het uitschreeuwde van woede.
Hij keek zwijgend op me neer en zei kalm:
"Kijk nou een wat je doet. Je fiets dwars in de Kalverstraat zetten. Zo kan er niemand meer langs." Inderdaad, mensen bleven staan, maar dat was meer uit nieuwsgierigheid, leek me. Ze maakten een kring.
"De Kalverstraat?" riep ik. "Dit is de Nieuwendijk!"
"Volgens mij is dit de Kalverstraat."
"En wie woont er het langst in deze stad, van ons twee?"
"Kom", zei hij, "laten we gaan kijken hoe deze straat heet."
We braken op. De kring nieuwsgierigen ging uiteen.
"Zie je wel!" kraaide ik. "Daar! Onder dat uithangbord! De Nieuwendijk!"
"Je hebt gelijk. Maar daar ging het niet over. We hadden ruzie over iets heel anders. Weet jij het nog?"
"Nee." Ik dacht diep na. "Nee. Nou, laten we dan maar gebak gaan eten in de Hema."
We gingen gebak eten in de Hema, heel feestelijk. Misschien beseften we toen al dat dit onze laatste ruzie zou zijn.

Ze waren al een tikje rimpelig, die paprika's. Dan zijn ze waarschijnlijk op hun best. En door het grote publiek versmaad, dus afgeprijsd.
Net als ik- een tikje rimpelig. En uitstekend.