In het postkantoor

Koos kwam toen alles nog bij het oude was. De mannen van de nacht zaten nog in hun sorteermolens en stormden, zodra de cantine openging, naar boven om worst en saucijzebroodjes te eten. Dat gaf dan ruzie met de mannen en vrouwen van de dag die hun ontbijt niet meer lustten bij zoveel braadlucht. Een kleur- en geurenrijk verleden. Het is allemaal vervangen door machines.
Ik zag hem binnenkomen uit het donker van de nacht, een beetje gebogen, zijn kop tussen zijn schouders, en met een gezicht dat lodderig was -van de slaap, dacht ik.
Het zou in de loop van de dag niet bijtrekken.
Ik was dan ook verbaasd toen ik merkte dat hij niet was aangenomen om te vegen; hij werd voor een sorteerkast gezet, waar hij, onder veel begeleiding, het vak van postbode moest leren.
Koos is gebleven. Na een paar maanden kon hij zelfstandig een kennisgeving uitschrijven, een wijk sorteren en tot tevredenheid uitlopen. Wat hij misschien te kort kwam aan tempo haalde hij in doordat hij zich door niets en niemand liet afleiden.
"Zo'n officiele autist", zei een voorman over hem, "ik had nooit gedacht dattie het aan zou kunnen."
Helemaal doof en blind voor de herrie in het postkantoor was Koos niet. Soms lachte hij om een grap, altijd te laat, en met een balkende lach die dankbaar werd geimiteerd door de specialisten in diergeluiden. Voor de Kampioen, de man met de hardste stem, die de ezel en het schaap al in zijn repertoire had, was dat een kleine moeite. De tweede specialist, werkzaam in de Artisbuurt, waar hij zich had toegelegd op een zeer uitheemse vogel, deed er wat langer over. Maar toen hadden we ook driemaal Koos als er iets te lachen viel.
Jaren verder zijn we nu. Koos trekt zijn kop niet meer zo tussen zijn schouders en zijn gezicht staat ook niet meer zo lodderig. Hij lacht vaak op tijd om grappen. Het postkantoor is verhuisd, en toen dat op orde was heeft men een machine laten komen die de kleine post sorteert. Vervolgens moest de werkelijkheid worden aangepast aan die machine, zodat we met allerlei dwaze maatregelen te maken kregen, en nu zitten we midden in een reorganisatie die zijn weerga niet kent in de geschiedenis van de post. Iedere plek die tot nu toe een naam had, welke naam weer een beeld opriep, of geluiden, of een geur- de stad ruikt niet overal hetzelfde- wordt voortaan aangeduid met een letter en een cijfer. De verwarring is groot. Maar niet totaal. Want wij hebben Koos. "Koossie", heet hij tegenwoordig. Zijn gelach is al in geen tijden nageaapt. Schapen, ezels en rare vogels horen we trouwens ook niet meer, de jongens zijn daar veel te moe voor. Gekreun, gemopper, of een verbeten stilte- totdat gisteren, door niemand minder dan Felicia, werd geroepen, over alle sorteerkasten heen: "Ooo Koossie, ik ga je zoenen."
Want Koos was de enige die de K2 kon vinden.

Maar zoenen, nee, daar had ie nu geen tijd voor. Want hij moest de P nog zetten. En intussen kwamen de leidinggevenden steeds bij hem, met al hun vragen. Waar de Munt gebleven was. En toen ze die gevonden hadden waren ze de Amstel kwijt, in deze nieuwe, abstract gemaakte stad.
Alleen Koos weet hier de weg.