In de postwijk I

Op de Rozengracht weet ik een winkel die niets bijzonders heeft. De naam is engels, de pui is van glas en de eigenaar kon een broer zijn van minister Ritzen. Maar door de breedheid van zijn assortiment- van uien tot scheerzeep- ontpopt hij zich toch als turkse ondernemer. Soms hangt er ook een geur die van de kades van Istanbul komt.
Deze winkel heeft geen brievenbus.
Tot aan Kerstmis was dat geen probleem: ik was laat met de bestelling,en heer Ritzen was vroeg met opengaan. Maar na Kerstmis werd het andersom.
Zijn kleine post deed ik in het busje van de bovenburen, in de hoop dat zij fatsoenlijke mensen zijn. Walraven, de Jong en Vrenegoor, deugt dat een beetje? Ach, je weet het nooit. Vanmorgen had ik echter een arabische krant voor hem die nooit in 't busje zou passen. Ik liet deze krant op kantoor liggen.
Maar eenmaal op de Rozengracht aangekomen zag ik dat de winkeldeur al open stond. De eigenaar was juist bezig zijn auto uit te laden. Ik gaf hem zijn kleine post, en maakte melding van de krant. De man verschoot van kleur- ach, hij ziet er al zo bleek en zorgelijk uit. Hij vertelde me dat het veel krant was, heel stapel, duur krant met vliegtuig uit Londen om te verkoop.
Hij had daar telefoon. Dus ik belde naar kantoor. De lijn was slecht. Trams en brandweerauto's reden langs. Aan de andere kant van de lijn heerste de havermoutshow. Uiteindelijk had ik de voorman voldoende ingelicht, zodat hij op mijn kast ging kijken. De krant, of het pak kranten, kon nabezorgd worden, maar wat deed die andere stapel post nog op de kast?
Ik legde uit, steeds harder schreeuwend, dat die post voor een voormalig winkelpand was, zonder brievenbus. Dat die winkel vroeger altijd open was,zodat ik de post binnen kon afgeven. Dat het pand echter in gebruik was genomen door een holbewoner, die nooit de ramen lapte of de pui afsopte, en die nooit opendeed. Dat ik tot voor kort de post onder de deur doorschoof- een glasdeur in kunststof kozijn met tochtwerend borstelwerk aan de onderkant- dat die borstels vaak nat waren, en eenmaal zelfs warmvochtig bij vriezend weer. Dat ik daaruit maar een conclusie kon trekken: hondepis. Dat ik hierna besloten had de post niet meer te bestellen.
De eigenaar van de zaak luisterde mee, met de vergeefsheid van een man die op een winderige dag achter zijn hoed aanholt. Maar bij het woord hondepis had hij beet. Ik zag zijn ogen star en wantrouwend worden. Wat had hondepis met zijn kostbare kranten te maken?
Ik heb het verband, of het gebrek daaraan, niet kunnen uitleggen. En nu ben ik zo benieuwd of zijn kranten naar tevredenheid alsnog besteld zijn. Na al die schrik wil je ook die opluchting zien.